Terug: Zweven en laten zweven
Vorige pagina: Before solo
Volgende pagina: Dit zal Martin Pauly leuk vinden
Date: jan 01 '95, 21:05
From: cohn@psyche.mit.edu (David `Pablo' Cohn)
`Oh I have slipped the surly bonds of earth
and danced the skies on laughter-silvered wings...'
Soms is een snelle schop voor onze kont nodig om ons iets goed te laten begrijpen. Ik had John Gillespie Magee's woorden uit mijn hoofd geleerd, omdat ze de beginregels vormen van een gedicht over vliegen. Ik meende dat ik een dichter was en maakte mezelf wijs dat ik een piloot was. Daarom vond ik het ook mijn plicht om dit gedicht te kennen dat Magee als RAF-vrijwilliger naar huis stuurde, twee weken voor zijn dood.
Daarom had ik het uit mijn hoofd geleerd. Ik kon het opzeggen en deed dat vaak, voor elke piloot die wilde blijven luisteren.
Maar er was een schop voor mijn kont voor nodig om de woorden te begrijpen. Die schop kwam twee jaar geleden, terwijl ik voor mijn zweefvliegbewijs aan het oefenen was. Ik had al een brevet voor een eenmotorig toestel en het halen van een zweefvliegaantekening leek me een aardige manier om de zomerse weekeinden door te komen.
Na een dozijn luie vluchten in de Blanik tweezitter had mijn instructeur me losgelaten in de Schweizer 1-26. Voor wie dit niet weet: de 1-26 is een kleine eenzitter. Men gaat er echter niet zozeer inzitten, men gespt hem eerder om. Het ding is kleiner dan om het even welk vliegtuig ik eerder vloog; het voelde aan alsof ik mijn armen kon spreiden en dan de vleugeltips aanraken. Wat een speelgoedvliegtuig!
Terwijl ik die eerste keer op de strip zat --- ja, ik had het gevoel dat ik op de strip zat, omringd door dat nauwsluitende pak van plexiglas en aluminium --- terwijl ik daar zat, dacht ik aan de waarschuwing van mijn instructeur: `Ze zal wat lichter in besturing zijn dan je verwacht: als je niet rustig aan doet, vlieg je alle kanten op.'
Hij had natuurlijk gelijk. Na drie vluchten had ik nog steeds geen handigheid in de starts met de 1-26. Terwijl ik probeerde op gelijke hoogte te blijven achter het sleepvliegtuig, corrigeerde ik teveel en sprong van 2 meter hoogte naar 5, gaf de strip een klapzoen en schoot vervolgens weer omhoog. Elke start begon met een paar van die zwaaien eer ik de zaak weer in de hand had en kon beginnen aan de langzame tocht opwaarts.
Eenmaal boven was de 1-26 een plezier om te vliegen. Ik was gewend geraakt aan os-achtige kisten die door pure spierkracht in de armen tot een koerswijziging moesten worden gebracht, maar de 1-26 bleek een speelse pup, die keerde en wendde bij de minste aanraking.
Al snel leerde ik dat ik de besturing niet bewust moest bewegen --- dat leidde tot een brute, ruige vlucht. Veeleer moest ik denken aan de gewenste vliegrichting: de 1-26 begreep het en als ze ertoe in staat was, volgde ze graag.
We waren nog maar een paar vluchten samen, de 1-26 en ik, maar ik begon te ontdekken dat er meer aan dit stille vliegen vastzit dan alleen een extra aantekening in mijn brevet. Ik had bijvoorbeeld over thermiek gelezen. Die mythische, onzichtbare kolommen lucht waarin de haviken en meeuwen een hele namiddag moeiteloos kunnen rondzeilen. Ik had erover gelezen, ik had ernaar gezocht en af en toe was ik zelfs beloond met wat stijgen dat me van onderaf bereikte en een poosje droeg. Mijn hoogtemeter kroop onzichtbaar omhoog en er was een gevoel van overwinning: ik zweefde werkelijk! En dan, na een te lang ingehouden adem, was het ineens weg en zonk ik zwaar terug naar de aarde. Telkens waren er dan haviken boven me, die luie kringen vlogen en op me neerkeken, in dommelende afkeuring.
Het werd nu laat in de middag en deze vlucht verliep als alle andere die zomer. Omhoog naar 1150 meter, een paar bochten naar hier en naar daar, als een kind dat op stekelbaarsjes vist. Rondsnuffelend op zoek naar die ongrijpbare thermiekbel die mijn vluchttijd kan rekken. Zakkend tot 500 meter om vervolgens op circuit te gaan, luchtsnelheid instellen met de trim, remkleppen, om me heen kijken en landen.
Een vlucht als alle andere. Ik was al gezakt tot 650 meter en kroop terug naar het vliegveld op wat spaarzaam stijgen boven de asfaltweg beneden. Ik was 20 minuten boven geweest. Niet slecht, had ik gehoord, voor een leerling op mijn niveau. Een bocht westelijk over de zandplaat om in positie te komen en
WHUMP!
Ik voelde het geluid voordat ik het hoorde. De 1-26 schokte alsof we van onderaf waren geraakt door een goddelijke vliegemepper. Een harde schop voor de kont. Mijn eerste reactie was die van alle goede leerlingen: paniek. Een botsing? Wat heb ik geraakt? Het gestotter van de hoorbare variometer klom op tot een hoge jank en de turbulente luchtstroom ratelde langs ons heen. Wat was er gebeurd? Ik had het vliegtuig onder controle, mijn luchtsnelheid was hoog genoeg, de hoogte in orde en mijn verticale snelheid was... ver boven het `omhoog'-knopje. Toen had ik het eindelijk door: ik had een thermiekbel aan de haak. Ik was een kolom opstijgende lucht binnengeblunderd en nu werd ik hemelwaarts meegesleept, of ik wilde of niet.
Nou, wilde zou weleens een te mild woord kunnen zijn voor deze situatie. Ik was al begonnen te dromen over thermiek, mijn nachten vulden zich met visioenen van moeiteloos ronddrijven temidden van de meeuwen en haviken. Ja, ik wilde deze thermiekbel hebben en ik zou hem niet laten glippen.
De 1-26 reageerde onmiddellijk op mijn gedachten, terwijl ik haar een steile bocht in liet snijden (eerst achterom kijken! Ja, we kunnen). Neus op de horizon, terug naar de minimale daalsnelheid, zoeken naar de kern van de bel... Alles verliep op volgorde, alsof het een checklist was. Ik had hierover gelezen, en ik had het goed gelezen. Steiler als de vario zakt, minder steil als hij stijgt. De vario huilde het uit, zo hoog. De wijzer van mijn hoogtemeter draaide rond met een duizelingwekkende snelheid --- 1000 meter, 1300 meter, nu 2000. De bovenste verticale-snelheidsmeter bleef vastzitten. Ik klom met minstens 500 meter per minuut en de grond viel weg alsof ik in een lift zat. Waar zou dit ophouden?
Het eindigde net iets onder de 3000 meter, spoog me boven de top uit in kalme lucht en daar was ik. Ik ontdekte tot mijn verbazing dat de bel er beneden mij nog steeds was. Ik kon rondvliegen, een paar honderd meter verliezen en me weer de kolkende luchtmassa insturen, waardoor ik opnieuw naar boven werd gebracht.
3000 meter. Niet echt hoog vergeleken bij wat anderen presteren, maar het kostte me nog geen 5 minuten om er te komen. Het was moeiteloos gegaan en nu was ik hier, in alle stilte, helemaal alleen in de namiddag. En ik kon er blijven hangen.
Maar is was niet alleen. Terwijl de groene aarde beneden me zachtjes draaide als een karrewiel, ontdekte ik dat ik gezelschap had gekregen. Twintig meter voor mij cirkelde een eenzame meeuw en wierp mij, plaatmetalen namaakvogel, een argwanende blik toe over zijn vleugels.
We keken in elkaars ogen en het was van meet af aan duidelijk dat dit zijn thermiekbel was, waarin ik onverhoeds en zonder uitnodiging was binnengestommeld --- welke vogel zou het gezelschap van zo'n lelijk maaksel verwelkomen? Maar de meeuw besloot mijn gezelschap te tolereren. Ik was bij lange na niet zo slecht als die gillende metalen machines die de hele dag aankwamen en weggingen op het vliegveld. Ik was klein en stil. Voor een indringer was ik betrekkelijk onschuldig. Ik mocht blijven, zo werd besloten. Het kan ook medelijden zijn geweest.
Antropologen vertellen van primitieve eilandculturen die, nadat ze vliegtuigen boven zich hadden gezien, zulke modellen bouwden van steen en hout. Werd dat gedaan uit verering? Navolging? Als een manier om die staalgevleugelden naar de aarde toe te lokken? Ik weet het niet. Maar het aanhoren van deze verhalen riep mijn sympathie op voor die volkeren. Zij imiteerden het vliegen dat ze nooit zelf zouden kennen.
`Die veerloze tweebeners hebben een metalen vogel naar mijn evenbeeld gemaakt, die knullig probeert dezelfde luchtgolven te berijden als ik doe... dan is enige toegeeflijkheid toch niet te veel gevraagd?' En zo cirkelden we gezamenlijk, die namiddag. De meeuw, geboren piloot, die me van veilige afstand observeerde. Ik, nee wij, de 1-26 en ik, die hem volgden in die verwaaide wereld.
Ik vertelde al dat ik Magee's gedicht uit het hoofd had geleerd en dat ik het voordroeg voor elke piloot die maar luisteren wilde. Het leek me onwaarschijnlijk dat de meeuw het al eens eerder had gehoord. Ik geloof ook niet dat hij het deze middag heeft verstaan, gescheiden als we waren door twintig meter en een plaat plexiglas. Maar ik weet dat hij het begreep, precies zoals ik het voor het eerst begreep terwijl de woorden toen, zachtjes, tot me kwamen:
Oh I have slipped the surly bonds of earth,
And danced the skies on laughter-silvered wings;
Sunward I've climbed and joined the tumbling mirth
Of sun-split clouds and done a hundred things
You have not dreamed of ---
Wheeled and soared and swung
High in the sunlit silence.
Hovering there
I've chased the shouting wind along and flung
My eager craft through footless halls of air.
Up, up along delirious, burning blue
I've topped the wind-swept heights with easy grace,
Where never lark, or even eagle flew;
And, while with silent, lifting mind I've trod
The high untrespassed sanctity of space,
Put out my hand, and touched the face of God.(High Flight, John Gillespie Magee Jr.)