Terug: Zweven en laten zweven
Vorige pagina: Twee crashes
Volgende pagina: Stuur ze maar door
Date: Aug 25'94, 16:27
From: FG
Vlak voor we vanaf de Bereklauwstraat zouden vertrekken, belt Matthijs op met het bericht dat hij niet kan komen. Heel jammer, al ziet het ernaar uit dat hij niets mist: het weer is drenzerig ondanks de nachtelijke onweersbuien die toch de lucht hadden moeten opklaren.
Ik fiets in 40 minuten naar Terlet en ben ruim op tijd (`Wie te laat is voor de briefing wordt geschrapt!' aldus Patrick in De Thermiekbel, waar aan een tafel een groepje cursisten zit te ontbijten. Bij het raam zit een moeder in de omaleeftijd met haar dochter --- de dochter heeft haar moeder (en zichzelf) een introductiedag Drie vluchten met een instructeur, verspreid over een dag, als kennismaking met het zweefvliegen. zweefvliegen kado gedaan. De ontbijtgroep stapt op om naar de briefing te gaan en ik loop mee naar boven. In de `briefing room' blijken de meesten een donkerblauw vliegeniersetui te hebben, dat ze voor zich op tafel leggen. Jammer, ik heb dat niet. Toch die pet-met-klep moeten nemen? De instructeur komt binnen, vertelt dat het weer sterk zal verbeteren en wijst op de heideplant, die nog een week in bloei zal staan zodat een tuiltje bloesem het thuis goed zal doen. Of er nog vragen zijn naar aanleiding van de uitvoerige theorielessen van de vorige dag (toen er door regen van vliegen geen sprake kon zijn)?
Ik zit bij de verkeerde briefing. Beneden zijn moeder, dochter en wat anderen daar al eerder achter gekomen. Onze DDI verschijnt met een lange sliert faxen van de meteorologische dienst. In technische termen geeft hij de verwachte weersgesteldheden aan en de plaats waar onze strip zal zijn, waarna we de hangar opzoeken. Ik help als ` tiploper' mee om twee vliegtuigen naar de strip te rijden: een langzaam rijdende auto trekt aan een kabel het vliegtuig voort, terwijl de tiploper een vleugeltip stevig vasthoudt en anderhalve kilometer meedraaft. Tweemaal heen en weer lijkt veel, maar het is weinig voor iemand die popelt om te vliegen. Ook moeder en dochter helpen mee: dochter aan de tip, moeder in de cockpit.
Als het vliegtuig met moeder even later als eerste wegschiet, zien we haar schrikken van de plotse versnelling. De dochter steekt bevend een sigaret op. Graag had ze via de boord radio meegeluisterd. Zou moeder straks bleek en met stil verwijt uitstappen? Dat valt nogal mee... Een kwartiertje later landt ze. Ik help haar uitstappen, wat niet eens nodig is, want ze blijkt op vaste grond even stabiel als ze in de lucht was gebleven. Sterker nog, na haar tweede vlucht zegt ze: `Ik heb het te pakken! Het is helemaal niet moeilijk. Lijkt me wel lekker, in mijn eentje in een zweefvliegtuig erop uit. Ik kan wel zeilen, maar dat is zulk zwaar werk, daar voel ik niks meer voor. Vliegen is makkelijk!' En wanneer haar derde vlucht nogal kort blijft door een plots opgekomen donderwolk, zit ze zich te verbijten. Ze zou niet de eerste zijn die op latere leeftijd leert zweefvliegen: de bestuurder van de auto die de kisten voor mij uit had getrokken, is pas zeven jaar geleden, meteen na zijn pensionering begonnen en hij vertelde me dat hij nu, in de tien of vijftien jaren die hij nog tegoed heeft, vastbesloten is om er zo veel mogelijk van te genieten.
Intussen worden we verrast door schitterend weer en ik heb geen zonnebril bij me tegen de felle zon die weerkaatst op de spetterend witte, hoge wolken. Op zulke klanten is DDI Hans Groeneveld voorbereid. In de bus (die dienst doet als vluchtleidingscentrum) ligt voor die gelegenheid altijd een bril te koop. Voor twee tientjes beschik ik over een gestroomlijnde `Ambervision' met verrassende eigenschappen --- de speciale donkergeel-getinte glazen zorgen voor een wereld die `sharper, more vibrant, more alive and more cheerful' is. Het dragen ervan is, ook volgens de doos, een `vision enhancement experience'. Je zou verwachten dat zoiets verboden is, want met zo'n bril heb je immers geen XTC meer nodig.
Wanneer ik enige uren later (het grondwerk begint me nu vertrouwd te worden) de lucht in ga met instructeur Henk Frohwein achter me, is de aarde al iets opgewarmd en dankzij vaardig stuurwerk van Frohwein (op een van de ansichtkaarten van Terlet is hij te herkennen, boven bergtoppen, eerste kist, tweede stoel, met snor; ook staat hij --- ondersteboven --- afgebeeld op pagina 92 van Praktijk van het Zweefvliegen) W.L.M. Adriaansen et al., Praktijk van het Zweefvliegen, uitg. KNVvL, Arnhem 1988, ISBN 90-800222-1-7. kruipen we meter voor meter omhoog tot er lucht genoeg onder ons is voor een eerste stevige les. In de 38 minuten dat we vliegen, begint me het een en ander te dagen, maar voorlopig is het zo dat hoe meer ik door krijg, hoe meer ik zie dat er nog veel meer gebeurt (of moet gebeuren) waarvan ik nauwelijks kaas heb gegeten.
Na de landing zien we commotie rond de controlebus. Vliegbasis Deelen heeft gemeld `dat er gekalibreerd gaat worden' en wij moeten daarom allemaal ruim twee uur aan de grond blijven. Dat kalibreren houdt in dat een vliegtuig gaat testen of er wel onder alle omstandigheden blind kan worden gevlogen rond Deelen, louter en alleen op radiobakens. Pech, pech, pech. Maar als ik hier iets leer, dan is het wel: reken op verrassingen. We zijn nog maar net in De Thermiekbel neergestreken, of er komt bericht dat het hele kalibreergebeuren is afgeblazen wegens een mankement aan de Fokker Friendship die hiervoor wordt ingezet. Ik stuif op de fiets weer naar de strip (vliegen mag dan betrekkelijk weinig inspanning vergen, het heen en weer fietsen zorgt wel voor conditie) en snel achter elkaar kan ik twee nogal korte vluchten maken met leerling-instructeur Brian Meijers. Een kalme, heldere jongen, die me wegwijs maakt in de startprocedures. Nu kan ik zelf de check uitvoeren en op 450 meter hoogte de lierkabel losmaken: BOKS = de B van bijdrukken (toestel vlakleggen), de O van ontkoppelen, de K van kleppen controleren en de S van snelheid beheersen, en alles liefst binnen twee seconden.
Er is nauwelijks `stijgen' in de lucht, zodat er tussen start en landing niet veel valt te beleven.
Een half uur later is dat er wel. Instructeur Herman van der Meer laat me, vanaf het moment dat de lierman gas mindert, vrijwel alles zelf doen, dat wil zeggen hij houdt zijn handen en voeten bijna steeds van de besturing af. De volle 30 minuten van de vlucht stuurt hij als het ware verbaal, via mijn oren. Doordat er veel thermiek is, kan ik me, al werk ik slordig, toch naar 1100 meter ophijsen. Veel bochten, links, rechts, korte stukjes rechtuit en weer in een bocht, om op de tast te proberen in het midden van een onzichtbare thermiekbel te komen. Bij `bocht naar rechts!' vergeet ik nog eerst te kijken of rechts van me niet iemand anders vliegt en wanneer ik te lang naar de lage vleugeltip kijk, ga ik weer vlak omdat ik het gevoel krijg, door de aarde die onder ons wegdraait, dat we steeds verder schuin gaan. Als ik de tips goed in de peiling houd, glijdt mijn neus ongemerkt naar beneden, zodat we steeds harder gaan... daar komt bij dat ik de neiging heb om met mijn voeten het richtingsroer juist verkeerd te zetten (in een skelter duw je met de rechtervoet om naar links te gaan, hier is het net andersom).
Van der Meer vertelt me wat er gebeurt wanneer je alleen met de vleugels stuurt en wanneer je alleen het roer gebruikt. Het is zo dat de bewegingen met de voeten (links en rechts is `gieren') altijd samen moeten gaan met bewegingen van de stick (links en rechts is `rollen', voor en achter is `stampen'). Doe je dat niet, dan gaat het mis: als je naar rechts rolt, zwenkt de neus naar links... In volle vlucht is het allemaal moeilijk te vatten. Wel fijn dat het thuis ook op pagina 23 van Praktijk van het Zweefvliegen staat.
De wolk die ons een goed eind heeft opgezogen tot we in de eerste dunne mistflarden vliegen, is een stuk boven de landkaart opgeschoven en het wordt tijd om terug te gaan. Nu kan ik zelf, kalm sturend, de neus in de goede richting zetten, de staart oprichten en met telkens grotere snelheid op huis aan vliegen. Harder dan 180 kilometer per uur hoeft niet --- ik zou ook niet durven. Eén klamme hand aan de knuppel, de andere op een been. Een mooi perspectief en een gevoel `de boel in de hand te hebben', dat ook ruim na de landing blijft. Ach, de problemen op de aardbodem, de spanning, het geduw en getrek om een bestaan. Als ik het daarboven red, moet het beneden ook te doen zijn.