Terug: Zweven en laten zweven
Vorige pagina: Hersenthermiek
Volgende pagina: Met een gefruit uitje
Date: Sep 07'94, 09:38
From: FG
`We hebben vandaag dikke lucht,' vertelt Hans Groeneveld. De lucht is zo kalm, dat je er zelfs zonder thermiek ruim 10 minuten over kunt doen om beneden te komen. In onberispelijk Duits legt hij het vervolgens uit aan een Berlijns echtpaar dat was meegekomen met een oud-leerlinge, die 22 jaar geleden, in de gouden tijden van Terlet, als een van de eersten solo ging.
Het weerzien met haar oude instructeur was hartelijk. Ze stapte op Hans af en riep: `Goeiedag meneer Groeneveld!'
Hans herkende haar niet meteen, maar ving dat handig op door te zeggen: `Aha, u kent mij natuurlijk van de tv?' (Niet zo lang geleden is Jos Brink met een televisieploeg langs geweest en bij die gelegenheid is het plein voor de hangar omgedoopt tot Hans Groeneveldplein.)
Terwijl de vrouw van het Duitse echtpaar een passagiersvlucht maakt, halen de oud-leerlinge en haar instructeur herinneringen op. In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog had alles wat met luchtvaart te maken had een streepje voor bij de politiek. De bevrijding was immers goeddeels vanuit de lucht gekomen. Terlet kreeg voor alles genoeg geld, het vormde een eerste opstap voor jongeren op weg naar de militaire- en burgerluchtvaart en schoolklassen konden bijna kosteloos een zweefvliegkamp komen doen. Regelgeving was al wel tot stand gekomen, maar de luchtvaartinstanties die op naleving zouden gaan toezien, waren er nog niet.
Beiden kunnen ze zich de helicopterpiloot herinneren die, als hij trek had, doodleuk voor het restaurant landde en er wel de humor van in zag om een waakhond op de proef te stellen door een rondje laag om zijn hok te vliegen.
Er komt nog een vliegfanaat aan. Kees, een jonge man, eind twintig maar met de verende stap van een parmantige tiener. Hij vraagt even wat hulp bij het in elkaar schuiven van de kist die hij achter de auto heeft meegenomen. Een andere zweefvlieger en ik lopen met hem mee. Kees ondervraagt me, nauwgezet maar vriendelijk, om te kijken of ik wel weet wat er komt kijken bij het monteren van de vleugels aan een zweefvliegtuig, want een enkele goedbedoelde maar verkeerde beweging kan bij die dingen duur uitpakken. We worden bij het monteren goed geleid met heldere, niet mis te verstane verzoeken, terwijl Kees met besliste tred om het vliegtuig heen snelt om te zien of de vleugels wel goed op hun plaats schuiven. Als het klaar is, worden we op dezelfde geconcentreerde, maar uiterst voorkomende wijze bedankt voor de moeite, waarna hij alleen verder werkt aan het bevestigen van staartvleugel en andere onderdelen van zijn kleine, schitterende vliegtuig. Ik zie het bewonderend aan; het moet prachtig zijn om zo'n kist te bezitten, maar ook om er alles van te weten en aan Kees valt te zien dat hij elk onderdeel, ook het kleinste, kent.
Ik spreek met zijn moeder, die mee is gekomen, maar zelf weinig voelt voor het zweefvliegen. Ze is wel eens wezen vliegen en vindt vooral het opstijgen een machtige ervaring (`je ligt achterover, je kunt niets beginnen en dat vliegtuig stijgt en stijgt...'), maar voor het overige heeft ze haar eigen sporten, vroeger veel tennis en nu heel veel golf. `Het vliegen is toch grotendeels de dag op de grond doorbrengen, eindeloos over van alles praten,' zegt ze. `Al die mannen... Op een golfbaan ben je tenminste de hele dag met golf zelf bezig.' Wanneer haar zoon is opgestegen, rijdt ze een blokje om.
Omdat het wolkendek als een toneelgordijn is opengeschoven, halen we nog een toestel uit de hangar. Het is inmiddels voorbij het middaguur en de werkplaats lijkt verlaten. Achterin zitten de vaklieden van Terlet, met brood en koffie. Daar zit ook Sipko Nannenberg, aan wie we toestemming moeten vragen om een extra kist mee de hei op te slepen. Sipko is achter een kop koffie de milde vriendelijkheid zelve, maar heb niet het hart om in de hangar, waar vele kisten voor het oog kriskras naast en langs elkaar staan geschoven, al te ijverig aan een toestel te trekken. Dan krijg je de gure noordenwind van voren, al weet Sipko daarna de nieuweling met een grapje over de schrik heen te helpen. Dit is wel een van de aardigste kanten aan de kleine wereld van Terlet: er zijn betrekkelijk veel figuren die in de loop der jaren zijn uitgegroeid tot enerzijds strenge, maar door dezelfde tijd ook milder geworden `mannen met gebruiksaanwijzing'.
Het is, vermoed ik, ook voor de vaklieden in de werkplaats een prettige omgeving. De aanvoer van defecte vliegtuigen voor reparatie heeft zijn betere dagen gekend, maar in de werkruimte staat een oude houten kist in meer dan volle glorie: de romp tot op het hout afgeschuurd, de brede vleugels elk apart, zonder huid, naast elkaar verticaal in speciale rekken gezet. Ik bewonder de constructie, met al die ribben die zelf weer uit vele stukjes hout bestaan. Elke rib is verschillend en toch staan, van opzij bezien, alle dwarsverbindingen in hetzelfde gelid. Wat in de lucht zo sterk is, staat hier kwetsbaar en tegelijk indrukwekkend te zijn. Een slank houten spantje, nog geen centimeter in doorsnee, was stuk, maar is met nieuw hout gerepareerd. Een lange, dunne verbinding, waarin het oude hout overgaat in nieuw en weer in oud, gladgeschuurd. Alleen aan de kleur zie je waar de verbinding loopt.
Vliegen doe ik ook nog. Vier starts. Eerst, aan het einde van de ochtend, twee korte vluchten. Cockpitcheck, start, `100 meter verkort circuit', loskoppelen en wisselbochten. Vroeg in de middag twee langere vluchten. We vinden thermiek en klimmen naar 850 meter. Wat is het leuk om naar een wolkje toe te vliegen, eronderdoor te gaan en dan af te wachten of er onder die wolk onzichtbare armen zijn, die je mee omhoog willen nemen. Wanneer je die op tijd voelt en er onmiddellijk met een bocht invalt, pakken ze je op, leiden je naar het centrum en dan hoef je alleen maar gerieflijk mee te wiegen in een constante bocht. Lichte en soms steviger bewegingen, van voor naar achter, van links naar rechts en uiteindelijk omhoog, omhoog.
Beide keren laat Hans me zelf de vlucht bepalen, op voorwaarde dat ik tevoren de bochten aankondig en op 220 meter hoogte aan het begin van `het circuit' vlieg. De eerste keer lukt dat al wel, zij het dat ik om de lierplaats heenvlieg, wat ik nooit meer mag doen. De tweede keer komen we niet hoog, maar elke keer als ik aan het rugwindbeen wil beginnen, komt er een aantrekkelijke thermiekbel onder de vleugels kietelen en die hoef ik niet te weerstaan.