Home

Terug naar index <=> Verder naar volgende

Les 6: Handschrift

We rijden over de Arnhemse Rijnbrug als Humphry opmerkt dat ik schakel alsof ik “in gevecht ben” met de versnellingspook... “Jij gebruikt je hele arm als je schakelt, maar het is een kleine beweging die je soepel met je hand moet doen.” Dan vergelijkt hij het met de manier waarop mensen zich een mooi of juist lelijk handschrift eigen maken. Wie mooi schrijft, leerde met zwier zijn hele arm te gebruiken en wie verkrampt op de millimeter leerde krabbelen, schrijft lelijk. De krabbelaar kan niet doen alsof hij sierlijk schrijft en zelfs de schoonschrijver kan niet goed een hanepotenschrift ‘faken’.

Het schakelen moet kalm soepel gaan, zonder onnodige omhaal, zonder gestoei.

Die kalmte is trouwens om twee redenen nodig. De rijdende auto moet ik zonder moeite leren beheersen opdat ik zoveel mogelijk aandacht kan besteden aan het verkeer om me heen. Bovendien is het van belang dat de examinator straks een goede eerste indruk krijgt: wie beheerst en met kleine soepele bewegingen wegrijdt aan het begin van het examen, geeft vertrouwen. Terwijl een examinator al meteen begint te twijfelen aan de leerling die op het eerste gezicht de wagen niet goed aan kan.

Op de weg heb ik de neiging wat rechts van het midden te rijden. Ik denk dat het komt doordat ik al tientallen jaren, als ik in een auto zit, in de passagiersstoel zit en gewend ben de weg vanuit die hoek te bekijken. Humphry legt me uit dat dit erg gevaarlijk is en dat veel ongelukken met jonge automobilisten daardoor ontstaan: de chauffeur rijdt dan op smalle landwegen tegen de rechter rand van de weg en hij maakt er een gewoonte van om voor tegemoetkomend verkeer even in de berm uit te wijken. Dat gaat een poosje goed maar dan is de berm ergens zacht, de wagen slipt en klapt tegen een boom of paal. In veel gevallen overleeft de passagier rechts dat niet.

Opletten dus. En toch ook weer oppassen dat mijn achteruitkijkspiegel niet in het voorbijgaan die van een tegenligger raakt.

Tegen het einde van de les merk ik dat mijn concentratie minder wordt. Na een snel stuk op een autoweg rijd ik door een woonwijk en ik zie de verkeersdrempel wel, fixeer mijn blik er zelfs op maar ik neem geen maatregelen om af te remmen. Vreemd. Humphry neemt het vrolijk op: “Geen nood, we kijken uit naar de volgende fout!”

Als we links- of rechtsaf gaan slaan, helpt Humphry me onthouden dat ik achtereenvolgens in de achteruitkijkspiegel kijk (een), opzij (twee) en dat ik daarna (drie) de richtingaanwijzer bedien. Maar ik hoef het voor hem niet overdreven te doen. Niet nodig om zelf hardop tot drie te tellen en demonstratief mijn neus naar de een en de andere spiegel te draaien. “Niet kijken omdat ik het zeg maar kijken omdat je wil zien!”